Proloog

In de Proloog vind je bronverwijzingen 1 tot en met 7. Hieronder is de volledige proloog van GELOOF DE HYPE! gepubliceerd inclusief alle bronnen.


This is I Bet You Look Good on the Dancefloor
Don’t believe the hype

Ik kan me de legendarische woorden van Arctic Monkeys-frontman Alex Turner nog goed herinneren. Hij bracht ze met zijn karakteristieke Yorkshire-accent, ver voordat hij metamorfoses onderging als snelle rocker met achterovergekamd haar of als jazz-performer met casual colbert. Het was een van de eerste televisieoptredens van de Arctic Monkeys, later gebruikt als videoclip van hun allereerste single I Bet You Look Good on the Dancefloor. De videoclip is geïnspireerd op Last Nite van The Strokes. De wegen van de Arctic Monkeys en The Strokes zouden elkaar nog vaak kruisen.

Alex Turner zou de woorden “don’t believe the hype” vaker in zijn mond nemen, ongetwijfeld afgekeken van de broertjes Gallagher. De evengoed gehypte Noord-Britten riepen deze woorden tijdens een radioshow op BBC 5 in 1993, wat ontaardde in een chaotische sessie (W3), nog ver voordat chaos het handelsmerk van Oasis zou worden. Het was geen geheim dat Turner zijn inspiratie haalde uit Oasis’ werk: al op de lagere school imiteerde hij met boezemvriend Matt Helders het nummer Morning Glory van Oasis (bron). Dat de gebroeders Gallagher met Morning Glory een ochtenderectie bedoelden, was de onschuldige basisscholieren vast ontgaan. Samen luisterden Turner en Helders vooral naar hiphop, zoals Public Enemy’s single Don’t Believe The Hype.

Luister de betreffende passage op 10:10 minuten

Of je erin geloofde of niet, de Arctic Monkeys waren een hype, mede gecreëerd door hunzelf omdat zij online marketing uitvonden ver voordat snelle reclamejongens erover spraken. Ze kregen echter ook een duwtje in de rug van de hunkerende Britse muziekpers. Hetzelfde lot overkwam Oasis, die tien jaar eerder aan de wieg stonden van de britpop. Oasis had de weg vrijgemaakt voor Britse poprock met een plat Noord-Engels accent. De liefde voor Oasis zou nooit verwateren bij Alex Turner. In 2013, toen de Arctic Monkeys voor de tweede keer headliner waren op Glastonbury, eindigde Turner het nummer Mardy Bum met de woorden “at least not today”, gekopieerd van de laatste woorden van Oasis’ monsterhit Don’t Look Back In Anger (W5).

Luister naar de Oasis-quote op 4:28 minuten

Ruim vijftig jaar voor de Arctic Monkeys was er een andere Noord-Britse band die flink werd gehyped. Het waren The Beatles uit Liverpool die zorgden voor de opkomst van de Merseybeat en Britmania. Zij geloofden de hype overigens wél, getuige deze opmerking van John Lennon uit 1966: “We’re more popular than Jesus now. I don’t know which will go first – rock ’n’ roll or Christianity” (B??). Andere Britse bands die later zorgden voor hypes waren de Sex Pistols en Joy Division. Zij worden in een adem genoemd met de opkomst en levensstijl van respectievelijk punk en postpunk. De Sex Pistols en Joy Division werden ook gehyped, maar dan vooral met dank aan hun bevlogen managers. Managers zoals iedere band ze wenst en tegelijkertijd managers zoals geen enkele band ze wenst. De overeenkomst tussen de beschreven bands en de managers Malcolm McLaren en Tony Wilson was dat ze niet wegkeken van problemen in de wereld. Ze waren tegen het systeem en dat zorgde voor een voedingsbodem van boosheid en creativiteit.

The Beatles, de Sex Pistols, Joy Division en Oasis stonden op hun eigen manier allemaal aan de basis van punk- en postpunkstromingen. De stroming in mijn tienerjaren, de jaren waarin je muzikaal gevormd wordt, werd door Britse media de postpunkrevival genoemd, een stroming waarbinnen Arctic Monkeys zouden floreren. Toen ik, helemaal doordrenkt en voldaan na een avond Arctic Monkeys in Paradiso, aan een oudere concertbezoeker in de tram vroeg hoe het kan dat een paar van die doodnormale tieners zulke fantastische muziek maken, lachte hij: “Als je de geschiedenis van de punkmuziek wil weten, moet je dat maar eens aan je vader vragen”. Nadat ik hem uitlegde dat dat niet erg eenvoudig is in mijn geval, schraapte hij zijn keel. Ik verwachtte dat hij met een onbenullig antwoord zou komen of hooguit de resterende tramrit zou voorzien van een analyse, maar hij stelde voor om een cursus te geven. Twee avonden zou hij langskomen in mijn studentenhuis om te vertellen over muziek. Hij zou platen en een map vol krantenknipsels meenemen die hij door de jaren heen had verzameld, en hij zou zich voorbereiden via Spotify. Het enige wat ik moest doen was luisteren naar zijn verhalen en zijn favoriete whisky in huis halen.

Na vijf avondvullende en legendarische muziekcolleges, bedankte ik de beste man. Toen ruim tien jaar later, in 2018, een nieuwe punkhype ontstond en alles voor mij op zijn plek viel, realiseerde ik dat zijn verhalen te mooi waren om voor mezelf te houden. Zin om mee te schrijven had hij niet, maar hij gaf me een vrijbrief om zijn verhaal op te schrijven en aan te vullen met eigen gesprekken en ervaringen. In dit boek lees je het resultaat. Ervaringen van The Beatles in het hoopvolle Hamburg, de Ramones in het verpauperde CBGB, de Sex Pistols in punky Amsterdam, het hippe Berlijn, het veelbelovende New York, het conservatieve Verenigd Koninkrijk en dampende punkshows in de huidige eeuw. Het boek laat zien hoe belangrijk het is om anders te zijn, omdat dat de wereld kleur geeft. Maar bovenal toont het aan hoe mooi het is om de liefde voor muziek met elkaar te delen. Met je vrienden, met je partner en met toevallige passanten van een andere generatie. Want ergens tussen je dertigste en vijftigste merk je dat je nieuwe muziektrends mist of dat je ze niet meer begrijpt. Dat is het moment dat niets zo mooi is als een nieuwe generatie opvoeden met ‘oude’ muziek en de verbanden tussen toen en nu. Het is daarom ook logisch dat deze wandeling door zestig jaar punkgeschiedenis is beschreven vanuit twee ik-personen: vader uit 1948 en zoon uit 1982. 

Terug naar de Arctic Monkeys-hype. De remake van de Strokes-videoclip legden de Arctic Monkeys geen windeieren. I Bet You Look Good on the Dancefloor werd platina en door NME bekroond tot beste nummer van 2006. Het leverde de band onder andere een uitnodiging op om het nummer te spelen tijdens de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Londen (2012). Het album waar het nummer op staat, Whatever People Say I Am, That’s What I’m Not, werd in het Verenigd Koninkrijk de snelst verkopende debuutplaat ooit. Vandaag de dag is het met 1,8 miljoen verkochte platen zes keer platina. 

De marketingstrategie van Whatever werd later een schoolvoorbeeld van succesvolle online marketing. De bandleden deelden tijdens hun concerten gratis demo’s uit, waarbij ze natuurlijk wisten dat hun fanatieke fans deze nummers online zouden gaan delen. De eerste verzameling demo-opnames werd in 2004 gebundeld en Beneath The Boardwalk genoemd, vrij naar Boardwalk in Sheffield waar de band vaak optrad. Deze onofficiële collectie zorgde voor een hype rondom de band. De rest is geschiedenis: mensen gingen de muziek massaal downloaden, konden vervolgens de nummers woord voor woord meezingen tijdens de optredens en toen de eerste plaat verscheen, ontstond er een jacht op de originele muziek. Deze vorm van online promotie was een totaal nieuwe aanpak in de muziekwereld en zorgde voor digitale mond-tot-mondreclame. En niet onbelangrijk: het toonde aan dat bands prima op eigen benen konden staan in het internettijdperk. Do-it-yourself in de zeroes!

Boardwalk was ook de plek waar een kleine dertig jaar eerder, in 1976, het eerste optreden ooit plaatsvond van punkband The Clash in het voorprogramma van de Sex Pistols. The Pistols waren aanjagers van punk, van do-it-yourself en van een keiharde middelvinger. Een middelvinger naar de samenleving, naar langdradige psychedelische muziek, naar de muziekindustrie… waarnaar eigenlijk niet? Het was een trap tegen de bestaande orde. Punkmuziek draaide om plezier maken, maar het was vooral een schreeuw om aandacht. Punk bepaalde de publieke agenda en het was niet nieuw dat een artiest dat lukte. Meest in het oog springende voorbeeld was ’s werelds grootste band aller tijden: The Beatles. Zij begonnen hun carrière met toegankelijke popliedjes zoals I Wanna Hold Your Hand en She Loves You (“yeah yeah yeah”) en transformeerden naar een betekenisvolle band die met de plaat Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band de hippiemuziek eind jaren zestig op de kaart zette. En laat die psychedelische hippiemuziek nou net de reden zijn waar de punkers zich zo tegen gingen afzetten. En dat ging er soms intens aan toe, omdat de problemen in de maatschappij zo heftig waren. 

Hoewel Alex Turner het nog zo sterk afraadde, kan je niet anders dan geloven in de hype. Zijn advies was natuurlijk niet gemeend, maar het laatste wat de band wilde – geheel in lijn met hun voorgangers – was dat de Arctic Monkeys werden gezien als een hippe band. Punk, en dus ook latere stromingen die hieruit voortkwamen, hadden immers een broertje dood aan alles wat hip en commercieel was. De Arctic Monkeys volgden met het nummer Teddy Picker, waarin de grijpmachine op de kermis als metafoor voor de muziekindustrie fungeerde, dan ook het pad van de Sex Pistols door aan te tonen dat alles in de muziekindustrie verwaarloosbaar is en enkel om verkoopcijfers draait: “Sorry sunshine, it doesn’t exist. It wasn’t in the Top 100 list” (W7).

Het bleek nodig dat de muziekindustrie af en toe even te kakken werd gezet. Als we iets hebben geleerd van punkhypes is het wel dat de bestaande orde periodiek moet worden wakker geschud. Punkers en postpunkers nemen die rol met liefde op zich en dat gebeurt dan ook steevast als er maatschappelijk zware tijden zijn aangebroken. Of dacht je dat het toeval was dat ten tijde van de Brexit, klimaatonrust en immigratiediscussies ineens de postpunkbands IDLES, Sports Team en Fontaines D.C. doorbraken? De boosheid over maatschappelijke ontwikkelingen werd door deze bands omgezet in keiharde punkmuziek, op een manier die we kennen uit het verleden. Hoe dat ontstond en waarom het niet los kan worden gezien van andere punkstromingen, lees je in dit boek. Want deze muziek kan nooit los worden gezien van maatschappelijke stromingen en vice versa. En zo duren de muziekhypes nooit langer dan de duur van die maatschappelijke onrust. Als de bands dat al halen…

Het boek beschrijft het gevoel van creativiteit en autonomie dat voortkomt uit de punkmuziek. Muziek is altijd in ontwikkeling en hangt samen met ontwikkelingen in de maatschappij. Muziek blijft leven door te veranderen en te ontwikkelen. In dit boek lees je over de opkomst en ondergang van verschillende punk- en postpunkstromingen en er wordt uitgebreid stilgestaan bij de aanleiding, zowel muzikaal, maatschappelijk als geografisch. Om het goed te begrijpen kunnen ook artiesten zoals Buddy Holly, The Velvet Underground, de Ramones, Sonic Youth, Blur en Nirvana niet worden genegeerd. Hetzelfde geldt voor steden als Manchester (Madchester), New York, Detroit, Hamburg, Liverpool, Londen en Sheffield. En natuurlijk Amsterdam, Rotterdam, Blokker en Hillegom – om binnen de eigen landsgrens te blijven. Overal was er een hype gaande. We hebben getracht stromingen, artiesten en genres te begrijpen en te duiden door verbanden te leggen, door verhalen te vertellen en door eigen ervaringen te delen. Dit boek zal hopelijk dan ook meer inzicht geven, maar moet vooral lekker weglezen en bovenal inspireren om muziek te (her)ontdekken. Daarom vind je ook veel verwijzingen naar deze website, waar je uren aan muziekvermaak vindt.

Zoals veel artiesten hun liederen schrijven, is ook dit boek geschreven. Dat wil zeggen dat het wordt verteld aan de hand van een fictief verhaal, doorspekt met waargebeurde anekdotes, waarin ik me soms een kleine dichterlijke vrijheid heb veroorloofd. Het totaalbeeld geeft een waarheidsgetrouw beeld van de punkscene en de verbanden daarin. Als je maar gelooft in de hype.

Veel leesplezier!


BESTEL HET VOLLEDIGE BOEK